Recent hebben we bij Nationaal Fonds Kinderhulp gestoeid met de cijfers over kinderen in armoede. Waarom? Omdat die van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) anders zijn dan die van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De bewoordingen waarmee gerekend wordt wisselen: van ‘bijstandsniveau’ tot ‘genoeg-maar-niet-toereikend-criterium’. En ook de trends zijn niet even helder: een daling van het aantal kinderen in 2016 t.o.v. 2015 of toch ook weer stijging richting 2017… Kortom, het is niet echt duidelijk.
Natuurlijk is het belangrijk om goed te weten over welke aantallen je het hebt als het gaat om kinderen in armoede en om duidelijk te zijn over de criteria die je hanteert. Dus wij gaan er bij Kinderhulp grofweg vanuit dat in totaal 315.000 kinderen tot 21 jaar met armoede te maken hebben (bron: SCP). 315.000 kinderen… daar kun je je bijna geen voorstelling van maken. Zes keer een stadion vol. Diezelfde moeite is er met het begrip armoede. Een definitie van armoede heeft het over het niet kunnen voorzien in primaire en secundaire levensbehoeften, waarbij het hier in Nederland natuurlijk gaat om die laatste. De onmogelijkheid om hierin te voorzien, wordt vooral problematisch als anderen in dezelfde samenleving dat wél kunnen. Denk aan een dagje uit, een lidmaatschap van een sportclub, een fiets, je verjaardag vieren, een weekje kamperen in de zomer of pakjesavond.
Maar achter de statistieken gaan echter hele concrete gezinnen en kinderen schuil. Intermediaire organisaties, zoals grote jeugdzorginstellingen, sociale teams van gemeenten en leergeldorganisaties doen voor die kinderen aanvragen bij Kinderhulp. En juist als je die aanvragen leest, worden die grote abstracte cijferreeksen in één keer heel concreet en tastbaar. Een kind dat 2 kilometer naar school moet lopen omdat er geen geld is voor een fiets of dat niet mee kan op schoolreis omdat er in het gezin daarvoor aan middelen ontbreekt.
Het team van Kinderhulp volgde onlangs een workshop ‘Een dag arm’ van het Nibud. En natuurlijk was dat maar een workshop en gedeeltelijk een rollenspel. Toch ervaar je op dat moment wat het is om niet met je budget te kunnen uitkomen. Sterker nog, de stress die zich van je meester maakt als er telkens nieuwe, onverwachte dingen bijkomen: daling van inkomen, een rekening die je niet had verwacht, een uitje van je kind of een verplichte afbetalingsregeling. Aanvankelijk ben je creatief met het verschuiven van posten, maar de moed zakt je op een gegeven moment in de schoenen. En ook hier is de materie zo ingewikkeld dat je het écht niet meer weet.
Ik ben heel blij dat wij als Kinderhulp iets kunnen doen aan deze negatieve effecten van armoede voor kinderen. We kunnen de armoede niet oplossen, althans niet op hele korte termijn. We kunnen wel zorgen dat we kinderen zodanig motiveren en in stelling brengen dat ze op school goed meekomen en wellicht straks zelf niet in een situatie van armoede terechtkomen. Zekerheid daarover is er niet en het is vaak een gevolg van dingen die ‘je overkomen’. Wat wel kan, is anderen aanspreken om iets te doen voor goede doelen die deze gezinnen en kinderen ondersteunen. Met kleine bijdragen kan er al veel voor kinderen worden gedaan. De bedankjes die van individuele kinderen binnenkomen bij Kinderhulp, maken dan die grote cijfers minder relevant: het verschil maken voor dat individuele kind is dan hetgeen dat telt.
Jan Wezendonk
directeur/bestuurder
Nationaal Fonds Kinderhulp
Wismarstraat 7
7418 BN Deventer
T +31 570 611 899
E info@kinderhulp.nl
W www.kinderhulp.nl/nalaten